e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zolder zolder: zøͅldər (Klimmen, ... ) zolder [SGV (1914)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer overden: ȳǝvǝr[den], yǝvǝr[den] (Klimmen) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder hooilok: [hooi]lō̜k (Klimmen) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer spijkerd: špīkərt (Klimmen), zolderkamer: zøͅldərkāmər (Klimmen) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zomen zomen: zø̜jmǝ (Klimmen) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerkapmanteltje pelerine (<fr.): perlīēn (Klimmen), péllerīēn (Klimmen), pelerinetje (<fr.): i.e. een schoudermanteltje van zwart laken of fluweel, afhangend tot aan de taille, waaonder de armen schuil gingen.  pillerientje (Klimmen) kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3
zomerkleren zomergoed: zoëmergood (Klimmen), zomerkleren: zoeemerkleier (Klimmen), zoomerklei-jer (Klimmen), ondergoed is zoëmergood  zoëmerkleijer (Klimmen) zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
zon- en feestdagen zondagen: zondige (Klimmen), zondagen en feestdagen: zóndige en fieësdaag (Klimmen) Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)] III-3-3
zondag zondag: der zondig (Klimmen, ... ), dr zóndig (Klimmen) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3
zondag houden zondag heiligen: der zondig hèllige (Klimmen), zondag vieren: der zondig viere (Klimmen), dr zóndig viere (Klimmen), zondig viere (Klimmen), zóndig viere (Klimmen) De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)] III-3-3