28181 |
zuigkanaal |
loftkanaal:
lufkanāl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209]
II-5
|
22053 |
zuigwormen |
wormen:
wörm (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
uitwerpen:
ūtwɛrǝpǝ (Q111p Klimmen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmóps (Q111p Klimmen),
zure haring:
zoere⁄n hieëring (Q111p Klimmen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zōēr (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zoer opsjtoeëte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zuurbranden, het -:
t zôôbrénne (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zōērbrénne (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
jodenoor:
Veldeke zwam, voorkomend aan boomstammen (lett.jodenoor)
jüdde-oeër (Q111p Klimmen),
paardssurelle:
Veldeke ?
paesj-serel (Q111p Klimmen),
surelle (fr.):
Veldeke zuring
serel (Q111p Klimmen)
|
zuring [N 92 (1982)] || zwam [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20336 |
zuster |
begijn:
`n begien (Q111p Klimmen),
begien (Q111p Klimmen),
n begien (Q111p Klimmen),
zuster:
eine zuster (Q111p Klimmen),
zuster (Q111p Klimmen)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grijze begijnen:
de gries begiene (Q111p Klimmen),
zusters penitenten (<fr.):
de zusters pinnetente (Q111p Klimmen),
zwarte begijnen:
de zwarte begiene (Q111p Klimmen)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
opstoten, zuur -:
zoer opsjtoeëte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|