33781 |
keel |
keel:
kēǝl (K359p Koersel),
strot:
strōt (K359p Koersel)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kejəl (K359p Koersel),
keͅjəl (K359p Koersel),
keͅəl (K359p Koersel),
strot:
stro.t (K359p Koersel),
strōt (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
een keel [ZND A1 (1940sq)] || keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelkot:
kejəlkōt (K359p Koersel),
keͅjəlkōt (K359p Koersel)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
riem:
rīm (K359p Koersel)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
ke.əlpɛin (K359p Koersel)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
kweekvink:
kwèekvink (K359p Koersel)
|
keep
III-4-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
einde:
ęn (K359p Koersel),
ęnǝ(n) (K359p Koersel),
hoofdbed:
hyt˱bęt (K359p Koersel),
voordel:
vięl (K359p Koersel)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22497 |
kegelbaan |
kegelsbaan:
kegelsbaan (K359p Koersel)
|
De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegelen (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
medə kê.gls wɛrd nəmi gəspilt (K359p Koersel)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|