29812 |
kloostermop |
waalvorm:
walvorm (K359p Koersel)
|
Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.]
II-8
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
orde (K359p Koersel),
ən streng ordə (K359p Koersel)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
18120 |
kloven |
kloven:
kløvn (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
ən kløxt (K359p Koersel)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabəln (K359p Koersel),
knabələ (K359p Koersel)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
nə kneͅxt (K359p Koersel)
|
een knecht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
24186 |
kneu |
heiknijper:
heiknijper (K359p Koersel)
|
kneu
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutsen (K359p Koersel)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
haakjes:
hø̜kskǝs (K359p Koersel)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
kne.j (K359p Koersel),
kneͅij (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
knie [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|