e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedsprei bedsprei: beͅtsprēͅ (Koersel), sprei: sprei (Koersel), sprē̝ͅ (Koersel) bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-2-1
beeld beeld: ə bĕĕld (Koersel) Een beeld. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
beeldzijde van een geldstuk kruis: kruis (Koersel) De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
beemd beemd: bēmt (Koersel) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8
been been: bieən (Koersel) been [ZND 21 (1936)] III-1-1
been, beenderen been: bieən (Koersel), bīn (Koersel), knook: knōk (Koersel, ... ) beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1
beenderen op het kerkhof been: znd 21, 009c  bîen (Koersel) beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)] III-2-2
beervoetigheid (het is) dooreengetrokken: dōrī.gǝtrǫkǝ (Koersel  [(te hard gewerkt)]  ) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9
beetje, een weinig kwakkel: kwakəl (Koersel) onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
beginnen te oogsten rijden: rē̜i̯ǝ (Koersel) Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.] I-4