23243 |
processie |
processie (<lat.):
pɛrsessie (K359p Koersel)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
prøjvə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
pRøjvə (K359p Koersel)
|
proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19272 |
profiteren |
gebruik maken:
gebruik maken (K359p Koersel),
profiteren:
van d`occasie profiteere (K359p Koersel),
van de gelegenheid profeteeren (K359p Koersel),
van ne kans profəteerə (K359p Koersel)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18926 |
prutsen |
frutselen:
frutsele (K359p Koersel),
prutselen:
prutselen (K359p Koersel),
prutsen:
prutsen (K359p Koersel),
prùtse (K359p Koersel)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknommel:
wat e geknommel (K359p Koersel),
knutselwerk:
knutselwerk , werk dat niet veel uithaald (K359p Koersel)
|
prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20311 |
puber |
jong:
doffe o
jonk (K359p Koersel),
kinder:
kinderen
kinner (K359p Koersel),
snotbel:
snotbel (K359p Koersel)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
crme:
Syst. Frings
krɛ̄m (K359p Koersel)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmstiǝn (K359p Koersel),
pø̜jnstiǝn (K359p Koersel)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
zweertjes:
zwerkəs (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (K359p Koersel)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|