19977 |
rammelaar |
rammel:
rammel (K359p Koersel),
rammelaar:
rammeleir (K359p Koersel),
rijder:
reͅiər (K359p Koersel)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənats (K359p Koersel)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
21980 |
rampvlucht |
rampvlucht:
rampvlucht (K359p Koersel)
|
een vlucht waar er weinig van terugkomen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33827 |
rank paard |
draver:
drāvǝr (K359p Koersel)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
20515 |
ranzig |
garst:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gerst (K359p Koersel)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (K359p Koersel)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
24367 |
rat |
rat:
rat (K359p Koersel)
|
rat [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
24767 |
ratelaar |
pad:
pat (K359p Koersel
[(slecht gebakken stenen die in het midden dikker zijn - meervoud: padǝ)]
)
|
Steen zonder klank, zeer breekbaar en veelal met scheuren erin. Volgens Coopman (pag. 64) wordt de term ratelaars altijd gebruikt samen met rammelaars. [N 98, 169; monogr.; N 31, 14 add.; N 30 add.]
II-8
|
20529 |
rauw |
rauw:
roa vlies (K359p Koersel)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
brakken:
brake (K359p Koersel)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|