e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rammelaar rammel: rammel (Koersel), rammelaar: rammeleir (Koersel), rijder: reͅiər (Koersel) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1, III-3-2
rammenas rammenas: ramənats (Koersel) [ZND 41 (1943)] I-7
rampvlucht rampvlucht: rampvlucht (Koersel) een vlucht waar er weinig van terugkomen? [N 93 (1983)] III-3-2
rank paard draver: drāvǝr (Koersel) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9
ranzig garst: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gerst (Koersel) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rapen rapen: rā.pǝ (Koersel) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rat rat: rat (Koersel) rat [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
ratelaar pad: pat (Koersel  [(slecht gebakken stenen die in het midden dikker zijn - meervoud: padǝ)]  ) Steen zonder klank, zeer breekbaar en veelal met scheuren erin. Volgens Coopman (pag. 64) wordt de term ratelaars altijd gebruikt samen met rammelaars. [N 98, 169; monogr.; N 31, 14 add.; N 30 add.] II-8
rauw rauw: roa vlies (Koersel) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] III-2-3
ravotten brakken: brake (Koersel) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2