34061 |
vaars |
vaars:
vɛ̄ǝrs (K359p Koersel)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
20330 |
vader |
vader:
vaodər (K359p Koersel)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
vazel:
vǭ.zǝl (K359p Koersel)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
21968 |
valdeur aan duiventil |
spoetnik:
spoetnik (K359p Koersel)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (K359p Koersel)
|
vallen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
22333 |
vals spel |
brodden:
brodden (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foefelen:
foefelen (K359p Koersel),
foetelen:
foetelen (K359p Koersel)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van groot volk:
van grôet volk (K359p Koersel),
van hoge afkomst:
van hoeg afkoomst (K359p Koersel)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rø̜u̯vǝn (K359p Koersel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangə (K359p Koersel),
vaŋə (K359p Koersel)
|
vangen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|