25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weər (K359p Koersel)
|
weer (znw) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
sterk van bakkes:
stɛrǝk va bakǝs (K359p Koersel)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
21247 |
weg |
weg:
jan he nə di.kə stok obə wiech zin ligə (K359p Koersel),
nə weig, twi weig (K359p Koersel),
wēͅəg (K359p Koersel),
wî.əx (K359p Koersel)
|
een weg [ZND A1 (1940sq)] || een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)] || Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
kaaswei:
kēǝswęi̯ (K359p Koersel),
kaasweik:
kēswęi̯k (K359p Koersel),
wei:
wē̜ (K359p Koersel),
wę (K359p Koersel),
węi̯ (K359p Koersel),
wɛ̄ (K359p Koersel)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
21960 |
weinig voederen |
scherp voederen:
scherp vöieren (K359p Koersel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32969 |
welig, gelp |
goed:
guu̯t (K359p Koersel)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
32744 |
wendakkerhoeken |
verloren hoek:
vǝrlōrǝn hok (K359p Koersel)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbrōjen (K359p Koersel)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
overwennen:
euverwennen (K359p Koersel)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19098 |
wensen (niet in wbd 1.4) |
wensen:
wĕnsə (K359p Koersel)
|
wensen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|