33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (K359p Koersel)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (K359p Koersel)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
Syst. Frings
platə kɛ̄i̯əs (K359p Koersel)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklaver:
stīn[klaver] (K359p Koersel),
witte klaver:
wetǝ [klaver] (K359p Koersel)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə kyəl (K359p Koersel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akərmɛnəkə (K359p Koersel),
kwikstaart:
kwikstert (K359p Koersel),
kwikstèrt (K359p Koersel),
kwikstaartje:
kwiksteirtje (K359p Koersel)
|
kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte)
III-4-1
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
lopen zonder verstand:
lupn zoͅnər vərstant (K359p Koersel),
lupə zonər vərstant (K359p Koersel)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28816 |
wol |
wol:
wǫl (K359p Koersel)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
watertoom:
wǭtǝrtūm (K359p Koersel)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
woͅlk (K359p Koersel)
|
wolk [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|