e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biest (Koersel), ook in ZND 23, 009  biejest (Koersel) beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bil (Koersel) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: dēk (Koersel), dēk (Koersel), een hooge straat  dijëk (Koersel) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dikke boterham dikke snee: Syst. Frings  dīkə snē (Koersel) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke hakken dikke hakken: dikǝ hakǝ (Koersel) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dikke neus domphoren: < lm. neus (spotnamen).  dōͅmphōrn (Koersel) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
dikke snee brood dikke snee: Syst. Frings  dīkə snē (Koersel) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke, warme mantel overjas: uvɛrjas (Koersel, ... ) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] III-1-3
dinsdag voor aswoensdag vette dinsdag: vette dinsdag (Koersel, ... ) De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] III-3-2
dissel dissel: desǝl (Koersel) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13