id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22504 | grote knikker | bol: bōͅl (Koersel), ook: glazen bol bol (Koersel), lavorenbol: voor een grote stenen knikker lavūrəbol (Koersel) | Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2 |
24165 | grote lijster | sjakker: sjakker (Koersel) | grote lijster III-4-1 |
22015 | grote mand met twee verdiepingen | dubbele korf: nen dobbelen keurf (Koersel) | Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met twee verdiepingen? [N 93 (1983)] III-3-2 |
21508 | grove stem | grove stem: ⁄n groofstem (Koersel), ⁄n grove stem (Koersel) | grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
19103 | guit, schalk | deugniet: deugniet (Koersel), snotter: snotter (Koersel) | guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
19075 | gunnen | laten: da modder hum lütten (Koersel) | Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] III-1-4 |
25142 | guur, kil en schraal weer | koud (weer): kaad weer (Koersel), kaat (Koersel) | kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4 |
29733 | haag | haag: hāx (Koersel) | Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8 |
29637 | haam | haam: hām (Koersel) | Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.] I-10 |
33952 | haamkap | haamkap: hāmkap (Koersel), kop: kǫp (Koersel) | Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.] I-10 |