18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
štīvələ (L432a Koningsbosch)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
leste evangelie (L432a Koningsbosch)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
letste oordeel (L432a Koningsbosch)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18147 |
lam |
lamme:
lāu̯mǝ (L432a Koningsbosch),
lammetje:
lɛmkǝ (L432a Koningsbosch),
schaapje:
šø̜pkǝ (L432a Koningsbosch)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L432a Koningsbosch)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L432a Koningsbosch),
land:
lanjtj (L432a Koningsbosch)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23752 |
laten wijden |
laten inzengenen:
loate inzeëngene (L432a Koningsbosch),
laten wijden:
kerts loate wieje (L432a Koningsbosch),
laten zengenen:
loate zeëngene (L432a Koningsbosch, ...
L432a Koningsbosch)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
uit:
ūt (L432a Koningsbosch)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
laijje (L432a Koningsbosch)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25627 |
leng |
leng:
lɛŋ (L432a Koningsbosch)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|