id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17980 | ziekte | ziekte: zykda (Koninksem) | ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2 |
17783 | zien, kijken | kijken: kieke (Koninksem), kieken (Koninksem) | kijken [ZND 25 (1937)] III-1-1 |
17644 | zijde | zij: zēͅ (Koninksem), zij(de): zē̜ (Koninksem) | Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1 |
20937 | zijde spek | vierdel: halve zij vjōdəl (Koninksem), zij: zɛi (Koninksem) | zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
34580 | zijladder | ledders: lø̜dǝrs (Koninksem) | Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13 |
18028 | zijn neus snuiten | snuiten: snytta (Koninksem) | snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2 |
27824 | zijwand | kisten: ki.sǝ (Koninksem), kīsǝ (Koninksem) | Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13 |
22771 | zingen | zingen: zeenge (Koninksem), zeïnge (Koninksem) | III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] III-3-2 |
19240 | zo eenvoudig als ... | zo gemakkelijk als het groot is: t es zoo gemèklek as t groot es (Koninksem), zo simpel als het maar kan zijn: t es zoo simpel as te mar kan zen (Koninksem) | Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
17828 | zoeken | zoeken: zyka (Koninksem) | wij zoeken [ZND 08 (1925)] III-1-2 |