20564 |
droesem |
dras:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dras (Q167p Koninksem)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stø drø̄x (Q167p Koninksem)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25133 |
druppel |
druppel:
droͅppel (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drəppə (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dēͅ dauf ⁄s to[a}m, en to[a}m dauf (Q167p Koninksem),
douf (Q167p Koninksem),
douve hougen ... (Q167p Koninksem),
Pl. [dùu.va]
doͅuf (Q167p Koninksem)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dauf (Q167p Koninksem),
douf (Q167p Koninksem)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dǫu̯.vǝs (Q167p Koninksem),
duivenkot:
dauvəkot (Q167p Koninksem),
dǫu̯vǝkǫt (Q167p Koninksem),
duives:
doͅu.vəs (Q167p Koninksem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
traal:
NB dauveval duiventil.
də traol (Q167p Koninksem),
tralie:
trǭl (Q167p Koninksem),
val:
và.l (Q167p Koninksem),
vā.l (Q167p Koninksem)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (Q167p Koninksem),
duizelig:
duizelig (Q167p Koninksem),
verduizeld:
verduizeld (Q167p Koninksem),
zat:
zoät (Q167p Koninksem)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
dorren:
dorren (Q167p Koninksem),
doure (Q167p Koninksem)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|