25083 |
reeks, rij |
rij:
rej (Q167p Koninksem)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (Q167p Koninksem)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
renger (Q167p Koninksem)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piering:
pi:rəŋ (Q167p Koninksem)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
21195 |
reis |
reis:
mərga kømter van də reis trəg (Q167p Koninksem)
|
Morgen komt hij weer van de reis (terug). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21378 |
rekening |
nota:
ich zal høm en not šika (Q167p Koninksem)
|
Ik zal hem een rekening sturen. [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
34616 |
rem van de wagen |
mechaniek:
mikǝnik (Q167p Koninksem)
|
De rem komt vrijwel alleen voor bij de wagen. Er bestaan verschillende systemen. Essentieel hierbij is echter dat steeds een remblok tegen de rond de velg van het wiel bevestigde metalen band kan schuren. De informant van Q 099q vermeldt het volgende: "Vroeger werd de rem door middel van een zwengel aangedraaid. Thans wordt de rem in werking gesteld door een ijzeren hefboom. Deze ijzeren staaf heeft aan het losse uiteinde een ketting, die vastgemaakt wordt aan een haak, welke zich bevindt aan de zijkant van de karbak. Het is dus een vereenvoudiging, de zwengel is vervangen door een hefboom.". De respondent van P 48 omschrijft de wagenrem als een "blok met ketting aan as om te remmen. [N 17, 40 + 44j + 49 + 50b + 99 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c; monogr.]
I-13
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rematiek (Q167p Koninksem)
|
reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rik (Q167p Koninksem
[(vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
21130 |
rijden |
jagen:
jaugen (Q167p Koninksem),
rijden:
reïe (Q167p Koninksem)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|