e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel, strot keel: keël (Kortessem), strot: stru.ud (Kortessem), stru.əd (Kortessem) keel || strot [RND] III-1-1
keelpijn keelpijn: kiilpaein (Kortessem), kiilpi:in (Kortessem) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker hoofdpand: hø̜i̯(t)pā.nt (Kortessem) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegel kegel: Wille ve e pötsje keigele: Gaan wij wat kegelen?  keigel (Kortessem) Kegel. III-3-2
kegelbaan kegelsbaan: De negen kegels werden opgesteld op n lichte verhevenheid in ruitvorm van ongeveer 1 m2; de zware, met ijzer beslagen bal werd over een plank van 20 cm breed en 8 tot 10 m lengte naar de kegels toegeworpen om er zo veel mogelijk om te werpen.  keigelsbaon (Kortessem) Kegelbaan. III-3-2
kegelbal kegelbol: Sub bol, (2).  keigelbo`l (Kortessem) Bol waarmee naar de opgezette kegels gegooid wordt. III-3-2
kegelen kegelen: du.ə jö.ynt nəmɛi gəkɛigəlt (Kortessem), keigele (Kortessem), Sub keigel: Wille ve e pötsje keigele: Gaan wij wat kegelen?  keigele (Kortessem), piotten: piotte (Kortessem) Kegelen. || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keigels (Kortessem), piotten: piotte (Kortessem) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kalder (Kortessem), kaldər (Kortessem, ... ) kelder [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
kennen kennen: kènne (Kortessem) kennen III-1-4