18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleeage (Q074p Kortessem),
kledergoed:
kleergoed (Q074p Kortessem),
kleren:
klēr (Q074p Kortessem)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
18172 |
kleed |
kleed:
kleid (Q074p Kortessem)
|
kleed
III-1-3
|
18285 |
kleerborstel |
borstel:
ne bossel (Q074p Kortessem),
kleerborstel:
ĕnə klērbōͅsəl (Q074p Kortessem),
klerbōssəl (Q074p Kortessem),
de o is enkel en dof
enə klerbôssəl (Q074p Kortessem)
|
een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
33746 |
klein paard |
bidet:
bidi (Q074p Kortessem),
poney:
penęi̯ (Q074p Kortessem),
pony, poney:
ponei̯ (Q074p Kortessem)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17756 |
kleine neus |
kleine neus:
klein naus (Q074p Kortessem),
klèin noës (Q074p Kortessem)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
22205 |
kleine vleugeldekveren (37) |
klein pluimen:
kleinəf1 əf2 ploume (Q074p Kortessem)
|
kleine pluimen
III-3-2
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
b.v. klep van hun klak.
klep (Q074p Kortessem)
|
klep (b.v. van pet)
III-1-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (Q074p Kortessem),
kazelen:
kaozele (Q074p Kortessem)
|
parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
klatsōr (Q074p Kortessem)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelkous:
än bḁbəlkōs (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|