25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
besmodderen:
bəsmoͅdərə (Q074p Kortessem)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
ruǫpǝ (Q074p Kortessem)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grøi̯n (Q074p Kortessem)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (Q074p Kortessem)
|
knoop
III-1-3
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knø̜yp)
knǫup (Q074p Kortessem)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (Q074p Kortessem),
krochen:
kroxǝ (Q074p Kortessem)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
brombeer:
broembeër (Q074p Kortessem),
bronker:
¯t is nen echte broenker: ¯t is ¯n brombeer, -¯n knorrige- ¯n norse man; cf. WNT III-1, kol. 1525 s.v. "bronken - brunken"A. pruilen (Bronker(d) = iemand die zwijgend en somber kijkt)
broenker (Q074p Kortessem),
bronkpot:
broenkpot (Q074p Kortessem),
grommelaar:
groemmeleer (Q074p Kortessem),
grompot:
groemmepot (Q074p Kortessem),
knorpot:
knorpot (Q074p Kortessem)
|
brompot || bronker || grommelaar || knorpot
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
knots:
knots (Q074p Kortessem),
knuppel:
knuppel (Q074p Kortessem),
knöppel (Q074p Kortessem),
knöpəl (Q074p Kortessem),
knøpəl (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
matrak:
Eerder gummiknuppel.
metrak (Q074p Kortessem),
stok:
stɛk (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
knuppel [RND], [ZND 36 (1941)], [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kø̄i̯ (Q074p Kortessem),
kø̜̄i̯ (Q074p Kortessem),
kōi̯u̯ (Q074p Kortessem),
kǫu̯ (Q074p Kortessem),
kǭu̯ (Q074p Kortessem)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
gekalfde koe:
gǝkalfdǝ kǭw (Q074p Kortessem),
vaars:
vjas (Q074p Kortessem)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|