25166 |
mist, nevel (alg.) |
dikke mist:
’n dikke miës (Q074p Kortessem),
domplucht:
doemf lauch (Q074p Kortessem)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
modder:
modder (Q074p Kortessem),
moos:
maus (Q074p Kortessem),
moos (Q074p Kortessem),
slijk:
modder op kleederen
sleëk (Q074p Kortessem)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moe:
muj (Q074p Kortessem),
myi (Q074p Kortessem),
myj (Q074p Kortessem),
myy (Q074p Kortessem)
|
moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
ma:
maa (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
mam:
verouderde vorm voor moeder
mam (Q074p Kortessem),
mem:
mem (Q074p Kortessem),
verouderde aanspreekvorm voor moeder én grootmoeder
mem (Q074p Kortessem),
moe:
moe (Q074p Kortessem),
moeder:
moeder (Q074p Kortessem),
mojer (Q074p Kortessem),
mōēdər (Q074p Kortessem),
moeke:
koosnaam
moekke (Q074p Kortessem),
mre (fr.):
mère
meer (Q074p Kortessem)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22108 |
moederklok |
moederklok:
mooierklok (Q074p Kortessem)
|
de moederklok in het duivelokaal? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33019 |
moederkoren |
moederkoren:
mǫi̯ǝrkoǝn (Q074p Kortessem),
zwarte aren:
zwatǝ ǫu̯ǝrǝ (Q074p Kortessem)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
34397 |
moederloos lam |
arm schaap:
arǝm sxou̯ǝp (Q074p Kortessem)
|
Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d]
I-12
|
17567 |
moedervlek |
geboorteplek:
geborteplak (Q074p Kortessem)
|
moedervlek
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
ijver:
iever (Q074p Kortessem)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
32252 |
moeilijk te klieven hout |
knokig hout:
knokig hout (Q074p Kortessem)
|
Hout dat moeilijk te klieven is. Dit kan onder meer worden veroorzaakt door het feit dat het hout gedraaid is of doordat er veel noesten in het hout zitten. [N E, 4]
II-12
|