e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeite moeite: inspanning  moete (Kortessem) moeite III-1-4
moer moeder: moͅjer (Kortessem), tooitje: toikə (Kortessem), vooi: voi (Kortessem), voͅj (Kortessem) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hoəf (Kortessem, ... ), hōf (Kortessem), legumenhof: legumenhoöf (Kortessem), warmoeshof: wermeshoöf (Kortessem), wɛ.rməshoͅf (Kortessem) [Goossens 1b (1960)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)] I-7
moeten moeten: moette (Kortessem) moeten III-1-4
mof mof: b.v. pelse moef.  moef (Kortessem), moffel: moefel (Kortessem), moeëffel (Kortessem) damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof III-1-3
mogelijk mogelijk: ¯t is toch ni meugelek: het is toch zeker niet waar  meugelek (Kortessem) mogelijk III-1-4
mogen mogen: mouge (Kortessem) mogen III-1-4
mokken bronken: cf. WNT III-1, kol. 1525 s.v. "bronken - brunken"A. pruilen  broenke (Kortessem) mokken III-1-4
mol moerp: mǫ.rǝp (Kortessem) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3
molen molen: møj.lǝ (Kortessem), mø̄lǝ (Kortessem), mø̜̄jlǝ (Kortessem) Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld] II-3