28447 |
raat |
raat:
(mv)
rōwǝtǝ (Q074p Kortessem)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
33576 |
rabarber |
rabarber:
rebarber (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (Q074p Kortessem)
|
I-7
|
18167 |
rafel |
kettel:
z.o. fetseme.
kettel (Q074p Kortessem)
|
rafel - stukken
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
vetsemen:
b.v. men broekspijpe zèn aon t fetseme. b.v. ze wômes is heil in fetseme. zie ook feggele, kettele.
fetseme (Q074p Kortessem)
|
flarden
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (Q074p Kortessem),
rammelaar:
raməlār (Q074p Kortessem),
rijder:
reͅiər (Q074p Kortessem)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21980 |
rampvlucht |
rampvlucht:
roumpvleugt (Q074p Kortessem)
|
een vlucht waar er weinig van terugkomen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20515 |
ranzig |
garst:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gās (Q074p Kortessem),
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gastig (Q074p Kortessem)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (Q074p Kortessem)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
22338 |
ravotten |
afrotsen:
As koùjounges hùbbe out wa oòfgerots: Als kwajongens hebben we toch wat geravot.
oòfrotse (Q074p Kortessem),
razen:
Sjéi óut bè roùze, doù kome vodde van: Houd op met razen, er komt ruzie van.
roùze (Q074p Kortessem)
|
Ravotten. || Razen.
III-3-2
|