e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trant gang: gank (Kortessem) gang III-1-2
trap trap: trap (Kortessem) trap [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
trapleuning leen: lēǝn (Kortessem), trapleun: traplø̜̄n (Kortessem) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trechter op de gierton zeiktrechter: [zeik]trē̜.xtǝr (Kortessem) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
treiteren de duivel aandoen: iemand den duivel aan doen (Kortessem), judassen: juddasse (Kortessem), kreiten: die zijn gebuur wil kreiten moet duiven hoûn en geiten: die zijn gebuur wil treiteren moet duiven en geiten houden  krete (Kortessem), plagen: iemand ploegen (Kortessem), ploöge (Kortessem), treiteren: treitere (Kortessem) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || pesten || plagen || treiteren III-1-4
trekhaken, -ogen ogen: ou̯gǝ (Kortessem) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: armonika (Kortessem), ərmonəkā (Kortessem) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
trekzaag, boomzaag de grote tand: dǝ grōtǝn tant (Kortessem), kortzaag: kortzaag (Kortessem), kortzeeg: kǫt˲zīx (Kortessem) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
treuren treuren: treure (Kortessem) treuren III-1-4
treuzelaar langzamige kaspar: lauzoèmige kaspər (Kortessem), tettelaar: tetteleer (Kortessem) Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || treuzelaar III-1-4