18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vrindelek (Q074p Kortessem)
|
vriendelijk
III-1-4
|
20316 |
vrijgezel |
jonkman:
joenkman (Q074p Kortessem)
|
jongman (ongehuwde man)
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijzevrouw:
weezəvraow (Q074p Kortessem),
wejzəvrouw (Q074p Kortessem),
weͅjzəvrow (Q074p Kortessem),
wijzevrauw (Q074p Kortessem)
|
Hoe noemt men de (gediplomeerde) vrouw die helpt bij de geboorte, indien er geen dokter aanwezig is? (nld. vroedvrouw) [ZND 46 (1946)] || vroedvrouw [ZND 08 (1925)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də justə mɛ.is (Q074p Kortessem),
vroegmis:
vrychmɛ.is (Q074p Kortessem)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (Q074p Kortessem),
vroͅu (Q074p Kortessem),
vroͅw (Q074p Kortessem)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
22805 |
vrouw en boer in het kaartspel |
kleine bruid:
Sub bróud.
klein bróud (Q074p Kortessem)
|
[Kleine bruid]: De dame en de boer (kaartspel).
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouwmens:
vrommes (Q074p Kortessem)
|
vrouw
III-2-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarsje:
vi̯āskǝ (Q074p Kortessem),
vaarzenkalf:
vi̯āzǝ[kalf] (Q074p Kortessem)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
i̯ǫsleŋk (Q074p Kortessem)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
ō (Q074p Kortessem),
ōǝ (Q074p Kortessem),
ooitje:
oi̯kǝ (Q074p Kortessem),
ōkǝ (Q074p Kortessem),
outje:
ou̯kǝ (Q074p Kortessem)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|