32859 |
wilde zuring |
wilde sulker:
welǝ sø.lǝkǝr (Q074p Kortessem)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
wèj (Q074p Kortessem)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (Q074p Kortessem)
|
willen
III-1-4
|
17708 |
wind |
poep:
poep (Q074p Kortessem),
prot:
syn.: poep, veest, scheet.
prot (Q074p Kortessem),
scheet:
sjeet (Q074p Kortessem),
veest:
vees (Q074p Kortessem)
|
scheet || windje
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
Vb. de weind zit in t kontraore kóet (de wind komt uit de verkeerde richting (noorden- of oostenwind).
weind (Q074p Kortessem)
|
wind
III-4-4
|
24434 |
winde |
cric:
krek (Q074p Kortessem),
winde:
węjn (Q074p Kortessem),
wɛjn (Q074p Kortessem)
|
Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63]
II-3
|
25209 |
windhoos |
houwvrouw:
Vb. kik n hauwvrauw (kijk n wervelwind, n minitornado).
hauwvrauw (Q074p Kortessem)
|
windhoos
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
lochtschepper:
lu̯fsxø̜pǝr (Q074p Kortessem)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21566 |
winkelkorf |
hengelkorf:
hengelkeurf (Q074p Kortessem),
kazakje:
het kazakske (Q074p Kortessem)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
wennə (Q074p Kortessem),
winne (Q074p Kortessem),
wänə (Q074p Kortessem)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|