| 20620 |
wittebrood |
mik:
mik (Q074p Kortessem)
|
wit brood [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
| 18867 |
woede |
gift:
gif (Q074p Kortessem)
|
woede
III-1-4
|
| 17890 |
woelen |
woelen:
woele (Q074p Kortessem)
|
woelen
III-1-2
|
| 24907 |
woensdagx |
goensdag:
Vb. de goensdoòg kome ve beteen (woensdag komen wij samen). Opm. men hoort ook: goenzeg (Hoeselt), gunsdaag (haa), goensdôg (Tongeren), goensdach (mnl.), goens-dagh (Kiliaan).
goensdoòg (Q074p Kortessem)
|
woensdag
III-4-4
|
| 33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q074p Kortessem),
trensgebit:
trɛ.ns˲gǝbęi̯ǝ.t (Q074p Kortessem)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
| 25211 |
wolk alg. |
wolk:
woͅlk (Q074p Kortessem)
|
wolk [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
| 18132 |
wonde |
wonde:
dei won zal zwieëren (Q074p Kortessem),
dei woͅn zal zwiərə (Q074p Kortessem),
də woͅn zal zwiərə (Q074p Kortessem),
won (Q074p Kortessem)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || wonde [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
| 19835 |
wonen |
huizen:
høͅi̯zə (Q074p Kortessem),
wonen:
wunə (Q074p Kortessem)
|
(samen)wonen || wonen [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
| 22722 |
woonwagen |
barak:
brak (Q074p Kortessem),
foorwagel:
Sub foor: In dorpen en steden spreken wij gewoonlijk van de "kermis", maar in grootsteden horen wij toch meest "foor"; wel kennen wij het woord foorwògel voor foor- of kermiswagen.
foorwògel (Q074p Kortessem)
|
Barak: [kermiswagen]. || Foor- of kermiswagen.
III-3-2
|
| 21267 |
woord |
woord:
wuot (Q074p Kortessem)
|
woord [RND]
III-3-1
|