22040 |
broedschotel |
teil:
teel (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25388 |
broeien |
schouwen:
šā (Q074p Kortessem)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem,
Q074p Kortessem),
brok (Q074p Kortessem),
bruk (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek (kledingstuk)
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksriem:
ss. sub riem.
broeksriem (Q074p Kortessem),
ceintuur:
sentuur (Q074p Kortessem)
|
riem
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brūūr (Q074p Kortessem)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
gruməliər (Q074p Kortessem),
grommelpot:
enə grumməlpot (Q074p Kortessem),
gruməlpoͅt (Q074p Kortessem),
pruttelaar:
preuteler (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
born:
bou̯n (Q074p Kortessem),
boǝn (Q074p Kortessem),
bron:
broͅn (Q074p Kortessem)
|
bron [ZND B2 (1940sq)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøu̯ǝ.stǝx (Q074p Kortessem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
heet:
hęi̯t (Q074p Kortessem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broud (Q074p Kortessem),
broͅwd (Q074p Kortessem),
bròwt (Q074p Kortessem)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND]
III-2-3
|