e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

Gevonden: 2675
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bussel kort stro aarbussel: uǝrbø.sǝl (Kortessem) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bø̜sǝl (Kortessem), schoof: šǫu̯f (Kortessem) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): soetjê (Kortessem) bustehouder III-1-3
buurman gebuur: geboer (Kortessem), gebur (Kortessem, ... ), gəbūr (Kortessem, ... ), nə gəbūr (Kortessem), tɛs vamənənoenk, van ozzə gəbur (Kortessem) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] III-3-1
buurt geburen: he wujnt enə gəbūrə (Kortessem), hij wunt ən də geburə (Kortessem), hië woejnt en de geboere (Kortessem), hī wūint enə gəbūrə (Kortessem) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw burin: burin (Kortessem), buurvrouw: ən būrvrow (Kortessem), gebure: ən gəburə (Kortessem), geburin: gəburin (Kortessem), gəbūrin (Kortessem) buurvrouw [ZND 22 (1936)] || een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
carbid schieten carbuur: Jos zukde ve n leig verfdous bè nog ne goejen deksel; inne boöm houde ve kuutsje bè ne neëgel. Dan goenke ve nö Turre van Trien, de villaumeëker, en kouchte doù kerbuur, boevan véë e klötsje inne dous deune, n drùp wetter of betoere e bitsje spôuw ter op en dan den deksel vaas obbe dous. Nóu mòste ve e bitsje waachter terwijl da ve t kuutsje bè ozzen doum tôuhule. Dan wes t moment dòu da ve e stùkske aonkretsde en t vlemmeke vör da kuutsje hule. Bè ne sjôuë sloòg vloog den deksel vanne dous oòf en ... alle veugel woùre voet óut de keuizebuim.  kerbuur (Kortessem) Carbid. III-3-2
carnaval carnaval: karneval (Kortessem) Carnaval. III-3-2
carnavalsoptocht carnavalstoet: Sub stoet: Gót dje mîe kîeke nö de karnevalstoet in Sinttruië?  karnevalstoet (Kortessem), stoet: Wéi laot kump de stoe hijë door?  stoet (Kortessem) Carnavalstoet. || Stoet. III-3-2
castreren boeten: byi̯tǝ (Kortessem, ... ) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9