e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

Gevonden: 2675
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vat opzetten opzetten: opzetten (Kortessem), op˲zɛtǝ (Kortessem) De duigen met behulp van een voorlopige opzetband overeind zetten. De eerste duig die de kuiper plaatst wordt met behulp van een opzetklem vastgezet. Daarna worden de andere duigen binnen de opzetband geplaatst totdat de ring gevuld is. Dan kan de opzetklem verwijderd worden. [N E, 25] II-12
het vuur doven omtrekken: umtrekke (Kortessem), uitdoen: ōͅt˂dūn (Kortessem), oͅətdūn (Kortessem) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
het water tegenhouden (het water) ophouden: ǫphāgǝ (Kortessem), steigeren: stęjgǝrǝ (Kortessem) Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66] II-3
heten heten: heetə (Kortessem, ... ), hete (Kortessem) heeten [ZND 25 (1937)] || heten III-2-2
heukeling heukel: hø̜i̯.kǝl (Kortessem) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitbreken: ǫǝ.t˱brię.kǝ (Kortessem) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: heup (Kortessem), hoəp (Kortessem) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: wā ⁄n høgdə (Kortessem) wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vās (Kortessem) een hiel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
hiel (26) vas: vas (Kortessem) vers III-3-2