17570 |
hoofd |
hoofd:
hùid (Q074p Kortessem),
kop:
kop (Q074p Kortessem)
|
hoofd || kop
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
ster:
stêr (Q074p Kortessem)
|
hoofd
III-1-1
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (Q074p Kortessem)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
hoofdslat:
hø̜i̯tslat (Q074p Kortessem)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
høͅtjkiɛs (Q074p Kortessem),
kipkap:
kipkap (Q074p Kortessem)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
høi̯tkøsə (Q074p Kortessem),
hoofdpeluw:
høͅi̯pleŋ (Q074p Kortessem),
høͅi̯pəleŋ (Q074p Kortessem),
høͅi̯tpølvər (Q074p Kortessem),
kopkussen:
høͅi̯tkøͅi̯sə (Q074p Kortessem),
kussen:
køͅi̯sə (Q074p Kortessem)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q074p Kortessem)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
op de a ook nog een trema
hogtāt (Q074p Kortessem)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog vliegen:
hog vliege (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
hoͅgdōͅg (Q074p Kortessem),
hoogtijd:
hoogtijden
doͅə zän vīr hoͅgtäj (Q074p Kortessem)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|