34051 |
mannelijk kalf |
varrenkalf:
vɛ̄rǝ[kalf] (P118p Kozen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (P118p Kozen),
weer:
węi̯ǝr (P118p Kozen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
davon:
døͅw`vō.n (P118p Kozen)
|
Doffer. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
woenderd:
wøndǝrt (P118p Kozen),
woerdel:
wi̯˙ōdǝl (P118p Kozen)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24205 |
mannelijke eend, woerd |
joveld:
jôveld / wîet-wîet-wîet (P118p Kozen),
wenderd:
weundert (P118p Kozen)
|
woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)]
III-4-1
|
34446 |
mannelijke geit |
geitenbok:
gęi̯.tǝbok (P118p Kozen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
mɛnəkə (P118p Kozen)
|
reu [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
kōͅə.tər (P118p Kozen)
|
kater [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
23240 |
maria-hemelvaart |
onze-lieve-vrouw-halfoogst:
O.L.Vr. half oogst (P118p Kozen),
OLVraa Half oost (P118p Kozen)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
te gries euver de merk (P118p Kozen)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|