17795 |
haarlok |
krul:
krol (Q112c Kunrade)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17796 |
haarstaart |
vlecht:
vlöch (Q112c Kunrade)
|
het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
hôfmès (Q112c Kunrade)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18236 |
halssnoer |
kraal:
kral (Q112c Kunrade)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
halve maan:
hòòve moan (Q112c Kunrade)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
laatste maan:
letste moan (Q112c Kunrade)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
vierdel:
vie-jdel (Q112c Kunrade)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25056 |
handvol |
handvol:
hampfel (Q112c Kunrade)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20021 |
hanggeranium |
afhanger:
aafhèngere (Q112c Kunrade)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
25027 |
hard, luid |
hel:
hèl (Q112c Kunrade)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|