17847 |
hotsen |
schokkelen:
sjokkele (Q112c Kunrade)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
kooltjes:
köölkes (Q112c Kunrade)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
broebels (Q112c Kunrade)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17689 |
huig |
ziel:
ziël (Q112c Kunrade)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
WLD
kàrkol (Q112c Kunrade)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23732 |
huiszegen |
huiszegen:
hoes-zeëge (Q112c Kunrade)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
hoepele (Q112c Kunrade)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
prul:
prul (Q112c Kunrade)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17995 |
ijlen |
raaskallen:
raaskalle (Q112c Kunrade)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18227 |
in lompen gekleed |
hoddelig:
hoddelig gekleijd (Q112c Kunrade)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|