e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen fel regenen: fèl te regelen (Kuringen), gieten: djé giet, hee goot, gegote  giete (Kuringen), klotsen: gutst is onbekend, men zegge wel eens klotst  klotst (Kuringen), regenen: regelen (Kuringen) gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] III-4-4
gieter spuit: spēt (Kuringen) Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.] II-9
gif vergif: vergif (Kuringen) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)] III-1-2
gilde genootschap: genoetschap (Kuringen), gilde: gilde (Kuringen, ... ) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
gist gist: gɛst (Kuringen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glad, glijdend glad: gelet (Kuringen, ... ), glattig: glettich (Kuringen, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glazig ijskillig: ysschillige (Kuringen) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
gleiswerk aardewerk: jādǝwęrǝk (Kuringen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf gleuf: glø̜f (Kuringen), rabat: rabat (fr.) (Kuringen) De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan schuifaf: sxeͅif āf (Kuringen) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2