id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21275 | opmaken | opmaken: gɛ.ilt upma.kə (Kuringen) | geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1 |
33145 | opnieuw wannen | triēren: triērǝ (Kuringen) | Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4 |
32928 | opper | opper: ǫpǝr (Kuringen) | De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3 |
17566 | opperhuid | vel: vɛ:l (Kuringen) | Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)] III-1-1 |
25513 | oppoken | rochelen: rōxǝlǝ (Kuringen) | Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1 |
18030 | oprispen | bochelen: bøgələ (Kuringen), rupselen: reupsele (Kuringen), rĕĕpsele (Kuringen) | oprispen [ZND 05 (1924)] || Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)] III-1-2 |
17866 | opschuiven | opschuiven: uitgesproken als coeur opschoeve (Kuringen) | Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2 |
26401 | opspie | bijspijen: bęǝspęjǝ (Kuringen), opspieën/-spijen: ǫpspęjǝ (Kuringen), spieën/spijen: spęjǝ (Kuringen), vastspieën/-spijen: vasspęjǝ (Kuringen) | De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60] II-3 |
33152 | opstapelen van graanzakken | ophopen: ǫphipǝ (Kuringen) | Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4 |
33078 | opsteken van de schoven | opsteken: ǫpstē.kǝ (Kuringen), ǫpstīǝ.kǝ (Kuringen) | Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |