17900 |
optillen |
opheffen:
òphifə (P057p Kuringen),
oplichten:
òplɛXtə (P057p Kuringen)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
oppitsen:
ǫppetsǝ (P057p Kuringen),
optrekken:
ǫptrɛkǝ (P057p Kuringen),
trekken:
trękǝ(n) (P057p Kuringen)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|
34000 |
optuigen |
(het) paard aandoen:
t pi̯at ǭǝ.ndun (P057p Kuringen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
aspres (P057p Kuringen),
eͅspreͅs (P057p Kuringen)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
28065 |
opzichter |
conducteur:
kondøktø̜̄r (P057p Kuringen)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfsnęjǝ (P057p Kuringen)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
22737 |
orgel |
orgel:
e schoen oekschool be ⁄n noän ulleger (P057p Kuringen)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫ.s (P057p Kuringen),
ǫs (P057p Kuringen)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aat (P057p Kuringen)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
knol:
knǫl (P057p Kuringen),
oud paard:
āt pi̯at (P057p Kuringen),
oude krak:
ā krak (P057p Kuringen),
versleten paard:
vǝrslē.tǝ pi̯at (P057p Kuringen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|