e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optillen opheffen: òphifə (Kuringen), oplichten: òplɛXtə (Kuringen) optillen [RND] III-1-2
optrekken, opdraaien oppitsen: ǫppetsǝ (Kuringen), optrekken: ǫptrɛkǝ (Kuringen), trekken: trękǝ(n) (Kuringen) De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.] II-3
optuigen (het) paard aandoen: t pi̯at ǭǝ.ndun (Kuringen) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  aspres (Kuringen), eͅspreͅs (Kuringen) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
opzichter conducteur: kondøktø̜̄r (Kuringen) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
oren verwijderen afsnijden: āfsnęjǝ (Kuringen) De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69] II-1
orgel orgel: e schoen oekschool be ⁄n noän ulleger (Kuringen) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
os os: ǫ.s (Kuringen), ǫs (Kuringen) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aat (Kuringen) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard knol: knǫl (Kuringen), oud paard: āt pi̯at (Kuringen), oude krak: ā krak (Kuringen), versleten paard: vǝrslē.tǝ pi̯at (Kuringen) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9