20911 |
pruim |
pruim:
praom (P057p Kuringen)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
frutselen:
frutselen (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
klommelen:
klommelen (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
boel:
wa ne boel (P057p Kuringen),
geklommel:
geklommel (P057p Kuringen),
klommel:
wa ne klommel (P057p Kuringen),
wa ⁄n kloemmel (P057p Kuringen),
nest:
wa ne nest (P057p Kuringen)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pūmstīǝn (P057p Kuringen),
pǭmstiǝn (P057p Kuringen)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
[û = korte <oe>]
brûbəls (P057p Kuringen)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
26425 |
punt |
bolletje:
bǫlǝkǝ (P057p Kuringen),
puntje:
pyntšǝ (P057p Kuringen)
|
De punt in de gleuf van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 139]
II-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
top:
top (P057p Kuringen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
23279 |
purper |
purper:
purpel (P057p Kuringen)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e roodsel (P057p Kuringen)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (P057p Kuringen
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|