17871 |
slag |
klets:
Gewoon
klets (P057p Kuringen),
patat:
Plat
petaat (P057p Kuringen),
slag:
slaach (P057p Kuringen),
wats:
Plat
waatjs (P057p Kuringen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
25387 |
slagader inkorten |
ader openmaken:
ōr ōpǝmākǝ (P057p Kuringen)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
rustplaai:
ręsplǭǝ (P057p Kuringen)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|
24375 |
slak |
slak:
slek (P057p Kuringen)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pīt (P057p Kuringen)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
loebas:
loebas (P057p Kuringen),
lummel:
lummel (P057p Kuringen),
slechterik:
niet lagere klasse
da⁄s ne slechterik (P057p Kuringen),
smeerlap:
smeerlap (P057p Kuringen),
enkel gebruikt in lagere kringen
smeerlap (P057p Kuringen),
vagebond:
ne vagebond (P057p Kuringen),
voyou (fr.):
ne vayou (P057p Kuringen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
ēͅstōəl (P057p Kuringen),
nen eistoel (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
slee:
n sli-j (P057p Kuringen)
|
Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
rus:
[rus] (P057p Kuringen)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slépə (P057p Kuringen),
slē.pǝ (P057p Kuringen)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kattenkaas:
kattekōse (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
-
kattekoos (P057p Kuringen)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)]
III-4-3
|