19458 |
blaker |
kaarsenschoteltje:
kasənsxoͅtəltjə (P057p Kuringen),
kaarspannetje:
kāspɛnəkə (P057p Kuringen)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
29838 |
blaren |
blaren trekken:
blōrǝ trekǝ (P057p Kuringen)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
25398 |
blauw slachten |
nog liesvet daaraan zijn:
(men zegt) dō ǝs nǫx lisvɛt ān (P057p Kuringen)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boͅsbēr (P057p Kuringen)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
regel (P057p Kuringen)
|
reiger [ZND 41 (1943)]
III-4-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bliek gezich (P057p Kuringen),
hee es zoe bliek (P057p Kuringen),
wit:
hé ès zoe wit (P057p Kuringen)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijve (P057p Kuringen)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
heiweren:
het heefweert (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
vuur slaan:
het vier slig (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
weerlichten:
⁄t weerlicht (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rīrǝ (P057p Kuringen)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bloetpens (P057p Kuringen),
bloedworst:
bloedwos (P057p Kuringen),
bloetwos (P057p Kuringen),
blutwoͅ.s (P057p Kuringen),
pens:
pɛns (P057p Kuringen)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|