22025 |
tortelduif |
tortelduif:
totteldouf (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
19852 |
tralie |
tralie:
tralie (P057p Kuringen)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19378 |
trap |
trap:
trap (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lēn (P057p Kuringen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
26563 |
trapspie |
trap:
trap (P057p Kuringen)
|
Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211]
II-3
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (P057p Kuringen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19292 |
treiteren |
koeioneren:
koejeneeren (P057p Kuringen),
plagen:
iemand plogen (P057p Kuringen)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appety(3)t (P057p Kuringen)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haken:
hīǝk (P057p Kuringen),
ogen:
ūgǝ (P057p Kuringen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekkə (P057p Kuringen)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|