| 34583 |
voorwand |
hoofdbred:
hībrīǝ.t (P057p Kuringen),
voorhoofdbred:
vø̄rhøt˱bręi̯t (P057p Kuringen),
voorste hoofdbred:
[voorste] hyt˱brēt (P057p Kuringen)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
| 25406 |
voorwerp waarmee men de laatste haren van het varkenslijf brandt |
brander:
branǝr (P057p Kuringen)
|
Met dit voorwerp brandt men de na het krabben achtergebleven haren af. Het lemma valt uiteen in twee delen: één deel waarin de ouderwetse methoden worden genoemd b.v. stro e.d. en een deel waarin moderner gereedschap is opgenomen b.v. gasbrander. Het branden met stro e.d. kan gebeuren door met een bosje brandend stro over het varkenslijf te strijken, of door een strovuurtje onder het varken te stoken, terwijl het dier is opgehangen. Voor het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert, zie men het lemma ''mes''.' [N 28, 33c; monogr.]
II-1
|
| 19712 |
vork |
fourchette:
foͅršeͅtə (P057p Kuringen),
verket:
fərkeͅt (P057p Kuringen)
|
vork (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
| 33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (P057p Kuringen)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
| 18279 |
vouw |
vouw:
’n vaach (twie vage) (P057p Kuringen)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
| 17923 |
vouwen |
plooien:
Gebruikelijker.
plooi.je (P057p Kuringen),
vouwen:
Klankwettig [Getelijn].
vage (P057p Kuringen)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
vrimde man (P057p Kuringen)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
| 20294 |
vriend |
kameraad:
kaməro.ət (P057p Kuringen)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
| 20276 |
vroedvrouw |
wijzevrouw:
wéézəvróó (P057p Kuringen)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
| 23276 |
vroegmis |
eerste mis:
di:stə mis (P057p Kuringen),
dieste mis (P057p Kuringen),
vroege mis:
də vrigəmis (P057p Kuringen)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|