25141 |
gieten, hard regenen |
fel regenen:
fèl te regelen (P057p Kuringen),
gieten:
djé giet, hee goot, gegote
giete (P057p Kuringen),
klotsen:
gutst is onbekend, men zegge wel eens klotst
klotst (P057p Kuringen),
regenen:
regelen (P057p Kuringen)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spuit:
spēt (P057p Kuringen)
|
Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.]
II-9
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (P057p Kuringen)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22788 |
gilde |
genootschap:
genoetschap (P057p Kuringen),
gilde:
gilde (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
20949 |
gist |
gist:
gɛst (P057p Kuringen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
gelet (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen),
glattig:
glettich (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
ijskillig:
ysschillige (P057p Kuringen)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
jādǝwęrǝk (P057p Kuringen)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
26355 |
gleuf |
gleuf:
glø̜f (P057p Kuringen),
rabat:
rabat (fr.) (P057p Kuringen)
|
De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54]
II-3
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
sxeͅif āf (P057p Kuringen)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|