20830 |
bier |
bier:
bier (P187a Kuttekoven)
|
bier [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenkruid:
bęi̯tǝkrǫu̯t (P187a Kuttekoven)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
kurren:
kyrǝ (P187a Kuttekoven)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi-j (P187a Kuttekoven)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bleiven (P187a Kuttekoven)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
33611 |
bloementuin |
hof:
hoeuf (P187a Kuttekoven)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
32948 |
botteriken |
haletten:
halętǝ (P187a Kuttekoven)
|
Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13
|
18034 |
braken |
braken:
braokən (P187a Kuttekoven),
kotsen:
[schertsend of ruw plat]
kotsĕ (P187a Kuttekoven),
nameten:
[schertsend]
noametē (P187a Kuttekoven),
overgeven:
øvergeͅvē (P187a Kuttekoven)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19419 |
briket |
kluit:
geperste steenkool
kløt (P187a Kuttekoven)
|
kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
22586 |
bromtol |
muziekdop:
məzi.kdoͅp (P187a Kuttekoven),
məzi.kd|p (P187a Kuttekoven)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|