e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuttekoven

Overzicht

Gevonden: 310

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelblokje schaal: schoal (Kuttekoven) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: enke (Kuttekoven) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken spanken: spanken (Kuttekoven) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken briezen, briesen: brīzǝ (Kuttekoven) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoef voet: voǝt (Kuttekoven) [S 14; L 1a-m] I-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ene houk (Kuttekoven) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoepel band: bain (Kuttekoven) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen banden: baine (Kuttekoven) Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoesten hoesten: huste (Kuttekoven) zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
hoeveelheid halmen voor een halve schoof hoop: hōp (Kuttekoven) In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.] I-4