22777 |
hinkelblokje |
schaal:
schoal (P187a Kuttekoven)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
enke (P187a Kuttekoven)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
spanken:
spanken (P187a Kuttekoven)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
briezen, briesen:
brīzǝ (P187a Kuttekoven)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
33804 |
hoef |
voet:
voǝt (P187a Kuttekoven)
|
[S 14; L 1a-m]
I-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
ene houk (P187a Kuttekoven)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
band:
bain (P187a Kuttekoven)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
banden:
baine (P187a Kuttekoven)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
huste (P187a Kuttekoven)
|
zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
hoop:
hōp (P187a Kuttekoven)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|