e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuiltje (in de kin / wangen) kotje: e kəiën inne kin (Kwaadmechelen), koddeë ine kin (Kwaadmechelen) een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] III-1-1
kuiper kuiper: kuiper (Kwaadmechelen) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuit kuit: IPA  køͅt (Kwaadmechelen) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] III-4-2
kuitbroek culotte (fr.): kəloͅt (Kwaadmechelen) kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)] III-1-3
kunstmest vreemde vette(n): vrø̜mdǝ vetǝn (Kwaadmechelen), vrø̜mdǝ veʔǝn (Kwaadmechelen) Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10] I-1
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: strȳi̯n (Kwaadmechelen) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kussenleder nekleer: nɛklei̯ǝr (Kwaadmechelen) Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17] I-10
kwaadaardig roepen schreeuwen: sxrii̯ǝvǝ (Kwaadmechelen) [N 8, 47 en 67] I-9
kwaadspreekster babbeltrien: babbeltrien (Kwaadmechelen), serpent: serpent (Kwaadmechelen), vuilsnuit: ui als Fr. soeur  vuilsnuit (Kwaadmechelen), vuiltong: vuiltoeng (Kwaadmechelen) vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwabaal en puitaal lomp: IPA  loͅmp (Kwaadmechelen) Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)] III-4-2