17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
e kəiën inne kin (K314p Kwaadmechelen),
koddeë ine kin (K314p Kwaadmechelen)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kuiper (K314p Kwaadmechelen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
IPA
køͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18545 |
kuitbroek |
culotte (fr.):
kəloͅt (K314p Kwaadmechelen)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32624 |
kunstmest |
vreemde vette(n):
vrø̜mdǝ vetǝn (K314p Kwaadmechelen),
vrø̜mdǝ veʔǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) strooien/strouwen:
strȳi̯n (K314p Kwaadmechelen)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
nekleer:
nɛklei̯ǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
schreeuwen:
sxrii̯ǝvǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
babbeltrien:
babbeltrien (K314p Kwaadmechelen),
serpent:
serpent (K314p Kwaadmechelen),
vuilsnuit:
ui als Fr. soeur
vuilsnuit (K314p Kwaadmechelen),
vuiltong:
vuiltoeng (K314p Kwaadmechelen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
lomp:
IPA
loͅmp (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|