33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zuŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liǝxtǝ (K314p Kwaadmechelen),
lɛxtǝ (K314p Kwaadmechelen),
zonk:
zuŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (K314p Kwaadmechelen),
boͅʔə (K314p Kwaadmechelen),
but (K314p Kwaadmechelen),
stevel:
stiepel (K314p Kwaadmechelen),
steveltje:
stiepəlʔəs (K314p Kwaadmechelen)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
rijbot:
rijbot (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
lange bot:
lange bot (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
schacht (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
liǝrbuǝm (K314p Kwaadmechelen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
27367 |
laden |
laden:
lǭǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (K314p Kwaadmechelen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
liəgə schoenə (K314p Kwaadmechelen),
liəgəsXunə (K314p Kwaadmechelen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|