33664 |
omheinde wei |
afgemaakte wei:
afgǝmāktǝ wāi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
afmǫ.ʔn (K314p Kwaadmechelen),
afmǫu̯kǝn (K314p Kwaadmechelen),
āfmākǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kōʔǝr (K314p Kwaadmechelen),
sluif:
slø̜̄f (K314p Kwaadmechelen)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25652 |
omkeren |
keren:
ki-jǝrǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nøͅzduk (K314p Kwaadmechelen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjaal:
šal (K314p Kwaadmechelen)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
omzętǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kleͅər (K314p Kwaadmechelen)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25496 |
onderbeschuit |
vloer:
vlūr (K314p Kwaadmechelen)
|
Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b]
II-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
knots:
IPA, omgesp.
knoͅts (K314p Kwaadmechelen)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|