19408 |
steelvormig handvat |
steel:
stēl (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)] || steel [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
keen:
IPA, omgesp.
kɛən (K314p Kwaadmechelen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
28206 |
steengruis |
steengruis:
stęngrø̜i̯s (K314p Kwaadmechelen)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|
19637 |
steenkool |
houille (fr.):
huləi̯ (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
kool:
kool (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
25502 |
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt |
vuursteen:
vȳrsti-jǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.]
II-1
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
stiənøͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24383 |
stekelbaars |
stekelbaarsje:
IPA
steʔəlbaskə (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
stē`ən (K314p Kwaadmechelen)
|
steken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21421 |
stelen |
stelen:
stelen (K314p Kwaadmechelen),
stēlən (K314p Kwaadmechelen)
|
stelen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
schakelaar:
sxǭʔǝlęi̯ǝr (K314p Kwaadmechelen),
vijs:
vę̄s (K314p Kwaadmechelen)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|