e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troef troef: nən trūf (Kwaadmechelen) Een troef. [ZND A2 (1940sq)] III-3-2
troep biggen in het algemeen kot: kot (Kwaadmechelen), nest: nɛst (Kwaadmechelen) In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12
troep kippen bende: bęn (Kwaadmechelen) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
trommeltje trommeltje: trumḷʔjən (Kwaadmechelen) trommeltje [RND] III-3-2
tros vruchten tros: tros (Kwaadmechelen), IPA, omgesp.  troͅs* (Kwaadmechelen), trossel: trossel (Kwaadmechelen) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] || tros [ZND 32 (1939)] I-7
trossen pluizen: pløsǝn (Kwaadmechelen) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10
trots groots: grəts (Kwaadmechelen) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
trouwpak trouwkostuum: treͅjəfkəstøm (Kwaadmechelen) trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3
trui pullover: pəlovər (Kwaadmechelen), trui: trø (Kwaadmechelen), vareuse (fr.): vərøs (Kwaadmechelen) damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] III-1-3
tuieren tuieren: tøi̯ǝrn (Kwaadmechelen), tø̜̄rǝn (Kwaadmechelen) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11