e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waaks waaks: IPA  waks (Kwaadmechelen) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] III-2-1
waarschuwen kweken: kwa.ʔə (Kwaadmechelen) het geluid dat vogels maken wanneer men te dicht bij hun nest komt (kijven) [N 83 (1981)] III-4-1
waden baden: bōwṇ (Kwaadmechelen), waden: wowṇ (Kwaadmechelen) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2
wafel wafel: Syst. IPA  wōͅfəl (Kwaadmechelen) Wafel [N 16 (1962)] III-2-3
wagen wagen: wǭgǝ (Kwaadmechelen) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
waggelen strompelen: strum`əlṇ (Kwaadmechelen) lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] III-1-2
wakker wakker: wa`ər mōͅ`ən (Kwaadmechelen) wekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
wambuis kiel: keel (Kwaadmechelen), wambuis: wammes (Kwaadmechelen) wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)] III-1-3
wan wan: wan (Kwaadmechelen) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4
wang wang: wangen (Kwaadmechelen) hoe heet het zijvlak van het aangezicht ? Vertaal: zij heeft rode ... [ZND 36 (1941)] III-1-1